AFM sector-observaties voor beheerders onder het AIFMD Registratieregime

In de sectorbrief d.d. 30 juni 2025 heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) haar bevindingen van een verkennend onderzoek naar fondsbeheerders met een AIFMD-registratie (de zogenoemde ‘light-beheerders’ als bedoeld in artikel 2:66a Wet op het financieel toezicht (Wft))(het Onderzoek) gepubliceerd. De sectorbrief geeft met name blijk van het feit dat er nog steeds verbetering mogelijk is en de geregistreerde beheerders in het vizier van de AFM zijn. We benoemen een aantal punten die ons opvallen:

Onderscheid tussen retail- versus professionele belegger

Geregistreerde beheerders geven volgens de AFM een verkeerde invulling van het begrip ‘professionele belegger’ zoals gebruikt in artikel 2:66a lid 2 Wft. Dit artikel biedt niet de mogelijkheid om gebruik te maken van de ‘opt-up’ mogelijkheid om als retail belegger aangemerkt te worden als professionele belegger als aan twee van de drie voorwaarden uit Bijlage II bij MiFID wordt voldaan: een natuurlijk persoon die investeert in een fonds van een geregistreerde beheerder kan in geen geval als professionele belegger worden aangemerkt. Dit geldt ook als het een vermogend individu is. Dat betekent dus dat een light beheerder in die gevallen voor de EUR 100.000 of minder dan 150-personen uitzondering gebruik moet maken.

De AFM benoemt dat dit onderscheid ook relevant is voor de vraag of een Eid moet worden opgesteld. Dat kunnen wij niet helemaal volgen, omdat de definitie in de PRIIPs verordening voor de kwalificatie ‘retailbelegger’ aansluit bij de definitie ‘niet-professionele cliënt’ onder MiFID II. Daar vallen dan bijvoorbeeld wel personen onder die via een opt-up procedure kunnen verzoeken aangemerkt te worden als professionele belegger. Indien iedere belegger een professionele beleggers (per se of via opt-up), hoeft in beginsel geen Eid te worden opgesteld.

Het opstellen en verstrekken van het Eid

De AFM benoemt dat geregistreerde beheerders, die een Eid dienen te maken als deelnemingsrechten in een fonds worden aangeboden aan retailbeleggers, zich niet voldoende houden aan de distributie-eisen, de verplichting om het Eid te allen tijde ter beschikking te houden voor de retailbelegger, en de evaluatie- en herzieningsplicht op grond van de PRIIPs wetgeving. Bovendien benoemt de AFM dat het niet hebben van een website waarop het Eid beschikbaar kan worden gesteld ook als een inbreuk op de PRIIPs wetgeving wordt gezien. Volgens de AFM wordt een beheerder dus niet vrijgepleit van de publicatieplicht van het Eid op haar website simpelweg doordat zij geen website heeft. Dit veronderstelt dat geregistreerde beheerders een website (moeten) optuigen om aan dit vereiste te voldoen (dat laatste geldt overigens ook onder de SFDR). Ook is het belangrijk dat uit de informatie van de AFM blijkt – in lijn met de Europese guidance hierover van EIOPA – dat het Eid beschikbaar moet zijn op het openbare deel van de website van de geregistreerde beheerder. Dit kan – met name indien gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsgrond van een aanbieding aan < 150 personen, indien een fondsbeheerder een private placement doet bij een selecte groep investeerders, of vanuit commerciële redenen – een tweestrijd opleveren voor de geregistreerde beheerder. De AFM geeft hiervoor helaas geen handvatten voor marktpartijen. Deze punten zijn overigens evenzogoed relevant voor vergunninghoudende fondsbeheerders.

De <150 personen uitzonderingsgrond

In het licht van de uitzonderingsgrond binnen het registratieregime waarbij deelnemingsrechten aan minder dan 150 personen worden aangeboden benoemt de AFM het gebruik van de website. Als er op de website van de beheerder concrete en gedetailleerde informatie over het fonds beschikbaar is, is er volgens de AFM vaak sprake van een aanbieding aan 150 personen of meer. Het gebruik van een website ten behoeve van informatieverstrekking over het fonds terwijl de uitzonderingsgrond van minder dan 150 personen wordt gehanteerd gaat derhalve lastig samen. Ook in het geval er voor twee fondsen onder beheer van dezelfde beheerder gebruik wordt gemaakt van twee verschillende uitzonderingsgronden (bijvoorbeeld de EUR 100.000 als minimale inleg-uitzondering en <150 personen-uitzondering), dient de beheerder bedacht te zijn op mogelijke kanalen via welke weg potentiële beleggers die niet benaderd waren voor het <150 personen fonds toch ook materieel gezien informatie kunnen verkrijgen over dit fonds. Dit kan in de praktijk natuurlijk spanning opleveren, met name als het gaat over master-feeder structuren en parallelle fondsen, waarbij informatie over het EUR 100.000 fonds aan een brede groep beleggers, in feite ook een aanbod behelst van het < 150-personen fonds, wanneer beide fondsen nagenoeg identiek zijn.  In feite zegt de AFM hiermee dat dit soort constructies niet of alleen onder strenge voorwaarden mogelijk zijn. Het is ook geen geheim dat de AFM terughoudend wil omgaan met deze uitzonderingscategorie voor aanbiedingen aan retail beleggers.

Wwft- en Sw-verplichtingen

Op grond van haar marktonderzoek heeft de AFM geconcludeerd dat een actuele en goed onderbouwde risicobeoordeling in het licht van de Wwft en Sw-verplichtingen vaak ontbreekt, dat er sprake is van tekortkomingen op het gebied van uitvoeren van een risico-gebaseerd cliëntenonderzoek en de herkomst van het vermogen, en dat de periodieke Wwft-vragenlijsten van de AFM niet correct en volledig worden ingevuld. Het is van belang dat beheerders in hun interne processen voldoende (of dus meer) aandacht besteden aan de (implementatie van de) eisen die zijn uitgewerkt in het Wwft-beleid en ervoor zorgen dat op doorlopende basis intern gehoor wordt gegeven aan de uitvoering van die verschillende eisen.

Vragen over of uw organisatie voldoende invulling geeft aan de AIFMD registratieregime-vereisten? Schroom niet om contact op te nemen, we denken graag met u mee!